Jan Brzechwa "Op de stal"
Aan de kraam op marktdag
Dat zijn de gesprekken die je hoort:
"Misschien leun je op mij,
De Heer vervaagt zo, panie koprze.”
"Nou, geen wonder, mijn bieslook,
Ik ben hier sinds dinsdag!”
Rzecze naar kalarepka:
„Spójrz na rzepę – ta jest krzepka!”
Groch po brzuszku rzepę klepie:
"Hoe is het met je, rzepo? Coraz lepiej?”
„Dzięki, dzięki, panie grochu,
Jakoś żyje się po trochu.
Lecz pietruszka – z tą jest gorzej:
Blada, chuda, kan niet slapen. "
„A to feler” –
Westchnął verkoper.
Burak stroni od cebuli,
En de ui voelde dicht bij hem:
"Mijn Buraku, mój czerwony,
Zou je niet zo'n vrouw willen??”
Burak tylko nos zatyka:
"Kom op, mevrouw, ga eerder weg",
Ik wil een bietenvrouw,
Want voor jou huilen ze allemaal."
„A to feler” –
Westchnął verkoper.
Plots wordt de stem van de boon gehoord:
"Waar ga je naar boven??!”
"Wees niet zo geweldig voor mij" -
Spruitjes zijn hetzelfde.
„Widzieliście, welk bloed?!” –
De wortel is bekrast.
"Laat de kool ons beoordelen"!”
"Co, kapusta?! Głowa pusta?!”
Een kapusta rzecze smutnie:
„Moi drodzy, po co kłótnie,
Waarom je stomme ruzies?,
Wnet i tak zginiemy w zupie!”
„A to feler” –
Westchnął verkoper.